KOUDENBURG
Menu
De geschiedenis van "Het huis Cauwenborgh in de Dubbelstraat"
door: Cees Vanwesenbeeck

Jarenlang was ik gewend aan het uitzicht op een sterk vervallen pand.
De grote gaten in het dak en de gevels gaven vrij spel aan weer en wind. Het werd
ogenschijnlijk overeind gehouden door duistere krachten. Het huis gaf aan de
omgeving de sfeer van ruïne en ouderdom. Dergelijke schilderachtige bouwsels horen
bij een oude wijk. Sinds kort is het eerbiedwaardige huis in oude luister hersteld. Het is
mooier dan het ooit geweest is en veel bezoekers aan de havenwijk vragen zich af of
dit pand er altijd heeft gestaan.

Voor mij een goede reden om de rijke geschiedenis van dit pand na te gaan.
Detail van de tekening van de Moeregrebstraat door Valentijn Klotz, 1672; hierop is het huis
Cauwenborg te zien. Het pand had toen een trapgevel (verz: Teylers Museum Haarlem).
Detail van de maquette omstreeks 1750 met het voor- en achterhuis van Cauwenborg.
De Dubbelstraat
Het huis Cauwenborg, Dubbelstraat 21, staat op de splitsing van de Korte
Dubbelstraat en de Dubbelstraat. Het vormt een markant punt dat al vanuit de
Moeregrebstraat is te zien. De beide straten hebben inmiddels een hoge ouderdom. De
Dubbelstraat bestond al rond 1300 en vormde de verbinding tussen de Helstede en de
Moeregrebstraat. De Helstede wordt al vermeld in een akte uit 1288. Er waren enkele
bedrijven gevestigd en er was een scheepswerf.

De Dubbelstraat is vermoedelijk iets ouder dan de Korte Dubbelstraat. De
eerstgenoemde straat staat vermeld in veertiende eeuwse akten als begrenzing van
erven aan de Noordzijde Haven. We kunnen er gevoeglijk vanuit gaan dat er in die tijd
als huizen stonden aan de Dubbelstraat. Archeologische waarnemingen in het recente
verleden bevestigen dit vermoeden.

In akten uit de vijftiende eeuw worden zowel de Korte als de (lange) Dubbelstraat
genoemd. Men sprak toen echter van Achterste of Opperste straat (thans
Dubbelstraat) en over de Middelste straat (thans Korte Dubbelstraat). De naam
Dubbelstraat komen we voor het eerst tegen in akten uit het begin van de zestiende
eeuw. De verkoopakten van huizen in de Dubbelstraat uit de veertiende, vijftiende en
zestiende eeuw bieden slechts mondjesmaat enige informatie over de bebouwing. Er
worden nog geen namen van huizen vermeld, er wordt niets geschreven over de
functie, laat staan over de vorm van de panden. Het merendeel zal uit eenvoudige
houten huizen hebben bestaan. In de akte wordt de naam van de koper en de
verkoper opgetekend en tevens de namen van de aangrenzende bewoners, c.q.
eigenaren van panden. Pas in de tweede helft van de zestiende eeuw wordt de
informatie uitvoeriger. Dan blijken er al enkele pottenbakkerijen in deze buurt
gevestigd te zijn. Tevens worden er enkele meestoven vermeld. Het is echter vooral de
pottenbakkersnijverheid die aan deze buurt bekendheid gaf en de Korte Dubbelstraat
de naam Potteriekes verleende. Ook het huis Cauwenborg heeft een rol in deze
bedrijfstak gespeeld.
Kinderen uit de buurt voor het huis omstreeks 1930.
Situatie 1924.
oudste periode van Cauwenborg

Het huis Cauwenborg bestaat uit een voor- en een achterhuis en een erf aan de kant
van de Korte Dubbelstraat. Het voor- en achterhuis zijn in verschillende perioden tot
stand gekomen.

Omdat de verkoopakten uit de veertiende en vijftiende eeuw erg summier zijn kan de
geschiedenis van het huis in deze periode (nog) niet gereconstrueerd worden. Dankzij
archeologische waarnemingen door de leden van de Stichting In den Scherminckel in
1993 en 1994 weten we dat er op deze plaats in de veertiende eeuw een bescheiden,
vermoedelijk houten huis heeft gestaan. In de vijftiende eeuw is dit houten huisje
vervangen door een klein laag stenen huis.

In die periode is de broodoven gebouwd waarover Marco Vermunt in deze
Waterschans een bijdrage heeft geschreven. Er was kennelijk een bakkerij gevestigd.
Het achterhuis is in de vijftiende of begin zestiende eeuw in steen herbouwd.
Het verhaal van Cauwenborg begint echter pas in 1559 duidelijk te worden. Op 31
maant van dat jaar werd een hof en erf door Lenaert Hagelsteen verkocht aan Geert
Janszoon in Cauwenborch. Lenaert was de zoon van Margriet van Hoven; hij was
toen weeskind en hij had toestemming nodig van de weesmeesters om het erf te
kunnen verkopen. Bij deze verkoop ging het om een stuk grond, mogelijk het achtererf
van Cauwenborg. De familie Van Hoven was een familie van pottenbakkers die onder
andere de pottenbakkerij Croonenburg bezat. De naam Cauwenborg wordt in de akten
op vele manieren geschreven. Vermeld zijn de varianten Cauwenburg, Cauwenborg,
Cauwenburch, Cauwenborch, Couwenborg en Couwenburch. In deze bijdrage is voor
de meest gebruikte aanduiding Cauwenborg gekozen.

De al eerder genoemde Geerart Janszoon verkocht het huis op 7 december 1565 aan
de schipper Soetaert Lievenszoon. Als begrenzing werd in de verkoopakte
opgegeven: ten oosten, ten zuiden en ten noorden de straat en aan de westzijde het
huis en erf van Adriaen Willemszoon, turfdrager.

De koopsom bedroeg 582 karoli guldens, in één keer te betalen. Het ging bij deze
verkoop vermoedelijk om een financiële transactie waarbij het huis als onderpand
voor enige tijd te gelde gemaakt moest worden. Amper vijf jaar later (op 3 maart 1570)
werd het pand door Geerart Janszoon weer teruggekocht van de schipper Soetaert
Lievenszoon. Met betrekking tot de koopsom vermeldt de akte alleen dat het om een
bedrag ging waar zowel de koper als de verkoper mee tevreden zijn. Op 20 juli 1576
verkocht diezelfde Geerart het huis aan Raphijn (of Rophijn) Janszoon, eveneens met
de bepaling over de overeengekomen koopsom. We kunnen er van uit gaan dat
Geerart Janszoon al die tijd zelf in het pand woonde, omdat zijn naam herhaaldelijk
vermeld wordt in verkoopakten van het aangrenzende pand in de Dubbelstraat. Nog in
1578 betaalde hij 2 karoli gulden rente voor het huis Cauwenborg aan de rentmeester
van het Sint Elisabethsgasthuis; hij stond toen aangeduid als 'Geerdt Jansz.,
arbeyder'. Een arbeider was in die tijd een transportarbeider. Bij de transactie van 1576
ging het mogelijk om een woningruil. Geerart Janszoon kocht op diezelfde dag van de
koper Raphijn Janszoon een huis in de Rijkebuurtstraat.
Situatie 1962.
Situatie achtererf Korte Dubbelstraat circa 1965.
een nieuw voorhuis

Al eerder heb ik vermeld dat het huis Cauwenborg bestaat uit een voor- en een
achterhuis. Het voorhuis is in 1605 geheel vernieuwd, waarbij de eigenaar van het
stadsbestuur toestemming kreeg het huis anderhalve voet breder te herbouwen. Voor
het gebruik van de gemeentegrond betaalde men een cijns van 6 schellingen per jaar.
Het bezit van Raphijn Janszoon ging via vererving over op zijn zoon Adriaen
Rophijns, die gehuwd was met Maeyken Jacques. Dankzij de regelingen over de
nalatenschap van dit echtpaar is meer bekend over het huis en het gebruik ervan. In
1605 werd er voor de weesmeesters van Bergen op Zoom een inventaris opgesteld
van alle goederen en bezittingen van het echtpaar Adriaen Rophijns en Maeyken
Jacques ten behoeve van de drie kinderen. Het echtpaar had veel bezittingen
waaronder zeven huizen en een groot bedrag aan contant geld. In de Dubbelstraat
bezat de familie drie panden waaronder het huis Cauwenborg. Het huis was voor elf
Vlaamse ponden verhuurd. In de rekening werd melding gemaakt van de herbouw in
dat jaar van het voorhuis: 'ende is het voorhuys van 'tselve besteet vande gront nieu
op te maken, mette vuijtstellinge vande muer bij nyeuw consent op een cijns van 6
schellingen tsjaers'.

Deze laatste zinsnede sloeg op de toestemming om het huis anderhalve voet breder
op te bouwen en daar een stukje gemeentegrond voor in gebruik te mogen nemen.
Omdat de afwikkeling van de erfenis een langdurige kwestie werd, komen we nog
herhaaldelijk vermeldingen over de erfenis en dus over Cauwenborg tegen in de
rekeningen en besluiten van de weeskamer. De afwikkeling van de erfenis wordt nog
ingewikkelder wanneer een van de erfgenamen komt te overlijden. Het gevolg is wel
dat alle inkomsten en uitgaven die met de erfenis verband houden ten overstaan van
de weesmeesters moeten worden verantwoord. In 1618 werd er anderhalf jaar
huishuur ontvangen van Matthijs Willemszoon, die waard van beroep was. Uit een
latere vermelding blijkt dat hij in Cauwenborg een herberg dreef. Het pand bleek een
centraal ontmoetingspunt in de buurt te zijn. Vlak ervoor stond een put, waar
bewoners van de Dubbelstraat niet alleen dagelijks hun drinkwater haalden maar ook
hun verhalen kwijt konden en nieuwtjes opdeden. Het was dus een gunstig punt voor
het drijven van een herberg. De familie Rophijns was er alles aan gelegen om het huis
goed te onderhouden. In 1618 gaf men geld uit voor reparatiewerkzaamheden aan de
ramen, voor het vegen van de schouw en het ruimen van het secreet'; maar ook voor
ijzerwerk, plavuizen en het maken van een goot. Van Mattbijs Willemszoon ontving
men 72 karoli gulden aan huishuur. Voor dat jaarlijkse bedrag bleef hij het huis huren
tot 1621. In dat jaar werd het verhuurd aan de schipper Adriaen Corneliszoon
Cromhout, die er zes gulden per jaar meer voor betaalde.

De verandering van huurder ging overigens nog met een incident gepaard. Matthijs
Willemszoon was betrokken bij een moord op Steven Goortszoon. De familie van het
slachtoffer kwam uiteindelijk tot verzoening met Matthijs Willemszoon op voorwaarde
dat bij zich nooit meer in de stad en het Markiezaat vertoonde; hij mocht wel elders in
Brabant, Zeeland of Holland wonen.
Situatie 1992 (foto H. Smeenk).
Detail spant achterhuis
(foto H. Smeenk).
Er werd in 1622 veel betaald aan onderhoud, reparatie en uitbreidingen. Het huis was
kennelijk niet meteen verhuurd want er werd een bedrag betaald voor een brief die
voor het huis werd opgehangen om te melden dat het huis te huur stond. De
werkzaamheden aan het huis hebben betrekking op een nieuwe muur, op glas-in-lood
werk, op een nieuwe 'blecken' goot en op het maken en stellen van een nieuwe
'schuijftaeffel'. Ik vermoed dat het hier gaat om een speeltafel, een soort biljart of een
kegelbaan. Bij een latere verkoop van het huis werd dit onderdeel speciaal vermeld,
toen een 'schuylbaan' genoemd. Het moet een grote aankoop geweest zijn. De
rekening maakt melding van kosten voor eten en drinken dat 'verteerd' werd bij de
aankoop van de schuijftaeffel. Het Woordenboek der Nederlandse Taal en andere
naslagwerken geven geen verklaring voor dit woord. Wet kan uit het woord schuif of
schuiven afgeleid worden dat het om een spel ging waarbij men bijvoorbeeld met
houten schijven speelde.

In 1621 verkocht een van de erfgenamen, Jan Willemszoon, gehuwd met Neelken
Adriaens, zijn deel in het huis en erf van Cauwenborg aan zijn zwager Rophijn
Adriaens, die zelf de andere helft van het onroerend goed bezat. De koopsom werd
vastgesteld op het niet onaanzienlijke bedrag van 1.600 caroli guldens.

De eerder genoemde Jan Willemszoon behield echter een stuk van het achtererf voor
zichzelf. Drie jaar later zou hij dat alsnog verkopen, ditmaal aan de eigenaar van de
pottenbakkerij De Rooden Leeuw in de Dubbelstraat. Deze pottenbakker, Coenraet
Douwenszoon, kreeg daarbij toestemming om een nieuwe scheidingsmuur op te
trekken.
in bezit van pottenbakkers

Zoals zoveel panden in de havenwijk kwam ook het huis Cauwenborg in handen van
potmakers. Op 20 februari 1632 verkocht Neelken Adriaen Rophijns, weduwe van de
schipper Jan Willemszoon en inmiddels hertrouwd met de timmerman Hubrecht
Jacobszoon Schaick mede uit naam van haar kinderen het huis en erf aan
Bartholomeus en Dignus Willemszoon, broers, beide pottenbakkers van beroep. We
hebben het hier dan over twee zonen van Willem Meeuszoon de Coningh, een van de
belangrijkste pottenbakkers uit het Iaatste deel van de l6de en begin I 7de eeuw. Door
Van de Watering is deze Willem de Coningh de spil genoemd waar de Bergse
potmakersindustrie in die tijd om draaide. Hij had drie zoons die allemaal in het
ambacht hun sporen hebben verdiend. Zijn zoon Bartolomeus had ook de
pottenbakkerij De Rooden Leeuw in bezit. Dignus Willemszoon de Coningh was
tevens eigenaar van de potterij De Grote en de Cleyne Gapert aan de Noordzijde
Haven.

De gebroeders De Coningh hebben zelf nooit in Cauwenborg gewoond. Het ging hier
kennelijk om een geldbelegging. Het pand werd voor 3050 caroli guldens verkocht.
Hierbij was rekening gehouden met enige betalingsverplichtingen in verband met
geleende gelden en nog te betalen cijnzen. Het pand was uiteindelijk voor ruim 3400
caroli guldens verkocht. Dit bedrag werd verantwoord in de afrekening van de erfenis
van de kinderen van Neelken Adnaen Rophijns en Jan Willemszoon in 1644. Het
duurde dus twaalf jaar voor deze zaak geregeld was. Mogelijk kwam dat doordat de
jongste zoon van het echtpaar inmiddels naar Oost-Indië vertrokken was. In datzelfde
jaar was er bij de stadsput voor het huis enige onenigheid. De bewoner (de huurder)
van Cauwenborg, een zekere Dierck Frick, had ruzie gekregen met Maeyken Henrickx
en haar zo hard voor het hoofd geslagen dat andere mensen in de buurt het hadden
horen klapperen. Op de plek bij de stadsput werden dus niet alleen nieuwtjes
uitgewisseld.

Ondertussen was Bartholomeus Willemszoon de Coningh op 17 september 1638
overleden zodat het huis gezamenlijk bezit werd van Dignus Willemszoon en de
erfgenamen van Bartholomeus.

In december 1653 droegen de kinderen van Bartholomeus hun vaderlijk deel in het
huis over aan hun moeder Mayken Cornelissen. Bij het huis hoorden de stal, het erf en
de al eerder genoemde 'schuyff-bane', waarmee vermoedelijk de 'schuijfltaefel'
bedoeld is. Dit deel van het bezit, in feite dus een vierde deel, werd voor 700 caroli
gulden verkocht.
Situatie 1992 (foto H. Smeenk).
gildehuis

Door de toename van het aantal potmakers in de zeventiende eeuw werd het
noodzakelijk om een eigen onderkomen te zoeken waar de gildeleden door de dekens
bijeen geroepen konden worden. Ook andere ambachtsgilden beschikten over een
eigen onderkomen voor vergaderingen en bijeenkomsten. Men ging op zoek naar een
geschikt pand en het toeval wilde dat de erfgenamen van Willem Meeussen de
Coningh in 1675 het huis Cauwenborg in de verkoop hadden gedaan. liet gildebestuur
besloot tot aankoop. Het huis werd op een veiling verkocht aan het gilde dat het
hoogste bod had uitgebracht. De akte passeerde op 18 januari 1675. De prijs bedroeg
1200 gulden. Het gilde moest de huur aan Jan Gillessen accepteren.

De aankoop van het gildehuis viel niet bij alle leden in goede aarde. Een aantal leden
diende bij het stadsbestuur een protest in omdat de aankoop niet in overleg met de
leden van het gilde was geregeld. De beide burgemeesters kregen opdracht in deze
kwestie in het gilde te bemiddelen. Er werd in oktober een oplossing gevonden. De
deken Roelant Troch, de oud-deken Pieter de Coningh en de gesworenen Pauwels
Erasmus, Hendrick Anthonissen, Cornelis Bruls, Claes Troch en Pieter Poy
verklaarden dat het gildehuis wel voor de vergaderingen van het gilde zou worden
gebruikt maar dat zij zelf de koopsom zouden opbrengen. De koopprijs zou men
terugkrijgen door de opbrengst van de inkomen boetegelden van het ambacht. Het
potmakersgilde had al spoedig geldgebrek. Op 4 februari 1708 verkocht men het pand
aan de potmaker Hendrick de Pauw voor het bedrag van 709 gulden. Het was toen
voor 40 gulden per jaar verhuurd aan Cornelis van Nuijen. Bij de verkoop werd
bepaald dat het gilde de komende vijfentwintig jaar van het gildehuis gebruik mocht
blijven maken. Men zou daar 10 gulden per jaar voor betalen.

Hendrick Joosen de Pauw, geboren op 27 april 1677, was een vermogend man. Hij
bezat ook de potterij De Gapert en het huis de Grote Smacke aan de Noordzijde
Haven. Na het overlijden van Hendrick ging het pand over op zijn zoon Wilhelmus de
Pauw. Uit de verkoopakte van 25 augustus 1744 valt op te maken dat het bezit ter
plaatse fors is uitgebreid. Bij het pand horen dan vijf nieuwe huisjes in de
Dubbelstraat. Thans zijn deze huisjes, het zijn er nu zeven, bekend onder de naam 'De
Zeven Magere Jaren'. Het huis was toen voor een bedrag van f 54 per jaar verhuurd
aan de weduwe van Cornelis van Nuyen. De achterkamer op de verdieping was
verhuurd aan het gilde.

Cauwenborg bleef daana lange tijd in handen van de familie De Pauw. Na Wilhelmus
kwam het huis in bezit van Joost de Pauw.
Voorhuis na restauratie (foto Aug. van Dijck)
Achterhuis na restauratie foto Aug van Dijck).
hovenierspand

In het begin van de negentiende eeuw veranderde de bestemming van het pand
doordat het in bezit kwam van hoveniers. Omdat het pand een inrijpoort had en er een
stal en een schuur bij hoorden was het voor hoveniers bijzonder geschikt.
Het achterterrein, bereikbaar via de Korte Dubbelstraat kon uitstekend tot opslag
dienen. De eerste hovenier die het huis in bezit had was Jacobus Paanen, die het rond
1832 verkocht aan de bakker Willem de Jager, die het op zijn beurt weer van de hand
deed aan de hovenier Jacobus Pijnen. Zijn erfgenamen verkochten het pand in 1880
aan Johannes Arnoldus Franken, uiteraard hovenier van beroep. Deze Jan Franken
was in 1879 met dispensatie wegens de derde graad bloedverwantschap getrouwd
met Petronella Jacoba Franken. Zij stond later bekend als 'Pietje van achter de pomp'.
Die bijnaam had zij direct te danken aan het huis Cauwenborg dat zij en haar man in
1880 hadden gekocht om er hun hoveniersbedrijf in te beginnen. Alle kinderen en
kleinkinderen van dit echtpaar kregen de bijnaam 'Pietje van achter de pomp'; hun
zoon Cornelis Adrianus die later het pand overnam heette dus 'Kees van Pietje van
achter de pomp'. De familie Franken heeft enkele wijzigingen in het huis laten
aanbrengen. In 1889 werd er een karhuis bijgebouwd en een overkapping gemaakt. In
1900 werd in de gevel van het achterhuis aan de Dubbelstraat een inrijpoort gemaakt
en in 1910 liet men de stal veranderen. Cornelis Adrianus Franken deed het pand in
1948 over aan zijn zoon Johannes Adrianus Franken, die zelf in Noordgeest woonde
en er zijn bedrijf had. Cauwenborg was toen aan enkele gezinnen verhuurd. Een
aantal jaren was het verdeeld in Dubbelstraat 21 en 21a. De hoveniersfamilie Franken
verkocht het huis in 1954 aan Adrianus L. Brands, een houthandelaar die zelf in de
Rijkebuurtstraat woonde. Hij liet in 1959 de zijgevel van het huis aan de kant van de
Dubbelstraat vernieuwen. In 1968 verwisselde het pand weer van eigenaar: Antonius
H.Nuijtemans, koopman, kocht het pand en verkocht het een jaar later aan Franciscus
Aloysius Adriaansen, R.K. geestelijke te Breda. Die woonde er niet zelf, maar gaf het in
gebruik aan zijn broer Jac.C. Adriaansen, automonteur. Jac Adriaansen had in 1968 op
een veiling al een aangrenzend stukje grond in de Korte Dubbelstraat gekocht. Veel
bewoners van de havenwijk hebben Jac Adriaansen gekend als een kleurrijke
buurtbewoner die in het achterhuis een garage had ingericht. In het voorhuis lagen de
auto-onderdelen hoog opgestapeld. Hij leefde er onder tamelijk primitieve
omstandigheden, zonder waterleiding omdat die bij graafwerkzaamheden in de buurt
ooit was stukgetrokken en nooit meer was aangesloten. Bij Jac Adriaansen kon
iedereen altijd terecht voor hulp of reparatie, met name aan wat oudere auto's. Na zijn
overlijden kwam het huis leeg en werd het in 1992 gekocht door de huidige eigenaar
H. Smeenk, die in 1993 begon aan een ingrijpende restauratie.