KOUDENBURG
        
                
        
                                
        
                                
        
                
                Menu
        
        
                
        
                                                
        
        
        
        
        De ontstaansgeschiedenis van het graafschap Vlaanderen. Hieronder moeten de 
grafelijke waardigheid over een aantal gouwen en het lekeabbatiaat over één of 
meerdere abdijen worden verstaan. Tot de gouwen mogen we naar alle 
waarschijnlijkheid de ‘pagus Flandrensis’ rekenen, evenals de Waasgouw.
        
        
         
         
         De gouw van Aardenburg, de ‘pagus Mempiscus’, de gouw van Terwaan en de 
Gentgouw.
Vanuit de ‘pagus Flandrensis’ is de territoriale opbouw van het graafschap Vlaanderen 
begonnen. Na de grote Noormanneninval  werden langs de kust een reeks ronde 
burchten opgetrokkken (de zgn. ‘castella recens facta’ uit het mirakelboek van Sint-
Bertijns). Het valt echter op dat deze burchten net buiten de Vlaanderengouw waren 
gelegen. Ten westen, tussen Aa en IJzer, betreft het Bourbourg, Sint-Winoksbergen en 
Veurne; ten oosten, in de ‘pagus Rodanensis’, gaat het om Oostburg. Verwante ronde 
burchten waren er ook op de Zeeuwse eilanden Walcheren en Schouwen. Er ontstond 
tussen de Noordzee en de Schelde een massaal en compact grafelijk grondbezit, 
waarvan de zuidelijke grens die van de Aa over het latere Rijsel naar de Schelde in de 
buurt van Doornik loopt meteen de zuidgrens.
In 820 kwam de eerste aanval op de Vlaamse kust, een aanval die echter werd 
afgeslagen, in 834 kwamen ze terug. Ze drongen langs de Rijnmonding Nederland 
binnen en verwoesten de handelsnederzetting Dorestad (het huidige Wijk bij 
Duurstede, aan de Lek). Een tweede groep voer de Schelde op en overviel Antwerpen 
dat werd leeggeplunderd. Tussen 840 en 890 kwamen steeds meer woeste benden 
Noormannen onze contreien teisteren. In 842 overvielen ze opnieuw Dorestad dat 
totaal werd vernield en voor altijd verdween. In 850 lieten ze Terwaan in de vlammen 
opgaan, in 851 werd Gent in brand gestoken en in 852 werd de gehele Scheldevallei 
geplunderd. Enkel in de vestingen vond de bevolking enige bescherming, want de 
Noormannen waren niet bepaald bedreven in het voeren van een beleg. Daarom 
begon men overal rond kloosters en de belangrijkste herenwoningen versterkte, 
stenen omheiningen aan te leggen waarbinnen de omwonende bevolking kon 
schuilen en die later zouden leiden tot het ontstaan van de versterkte steden.De 
Noormannen zijn er nooit in geslaagd deze versterkte burchten te veroveren zodat de 
buit van hun strooptochten nog nauwelijks de moeite loonde. Ze verlieten dan ook 
onze streken en kwamen nooit meer terug. Wel hebben ze verder Frankrijk en 
Engeland geteisterd, maar Vlaanderen bleef vanaf 885 van verdere invallen gespaard.
Het grafelijke gebied omvatte heel de streek tussen de Schelde en de Noordzee en 
strekte zich naar het zuiden uit tot over de Somme. Vermeld dient te worden het 
domein dat Dirk van West-Friesland zich ten westen van de Schelde had toegeëigend. 
Het noordelijke gedeelte van de gouw was toegevoegd aan het graafschap Gent met 
het Land van Waas waarvan Dirk de graaf van West-Friesland, ook gekend als Dirk II, 
graaf van Holland, zich in 964 had meester gemaakt.
        
        
         
         
         De zwakke positie waarin het graafschap Gent en Waas zich later bevond gaf kans dat 
gebied voor het Vlaamse graafschap te heroveren en erbij kwam ook nog Walcheren 
met de Zeeuwse eilanden en de zogenoemde Vier Ambachten, het toen bijna 
uitsluitend uit eilanden bestaande gebied tussen het Land van Waas en de 
Westerschelde. Alle abdijen in het graafschap stonden onder de voogdij van de graaf. 
Dit hield in dat de graaf de onschendbaarheid. van de eigendommen van de abdijen 
moest waarborgen en dus de verplichting had de kloostergemeenschappen en de 
ingezetenen van die abdijdomeinen te beschermen tegen alle aanmatigingen of 
wandaden van derden. Als tegenprestatie waren de vazallen en de horigen van de 
abdijen verplicht in geval van oorlog met het leger van de graaf op te trekken en 
moesten de abdijen hem bovendien op regelmatige tijdstippen voor zijn voogdij 
vergoeden.Maar omdat de graven niet altijd bij machte waren deze voogdijtaak steeds 
ter plaatse uit te oefenen, hadden zij aan bepaalde heren uit de omgeving van de 
abdijen opdracht gegeven de grafelijke voogdijverplichtingen voor hen waar te 
nemen. Die heren noemde men ondervoogden of kortweg voogden. Deze "voogden" 
waren echter nogal kort van geheugen,  later vergaten de "voogden" in de crisis die 
daarop volgde dat ze slechts plaatselijke waarnemers waren voor de graaf en 
begonnen zij als zelfstandige meesters op te treden die aan niemand iets verschuldigd 
waren. Zij riepen de krijgsmachten van de abdijen voor hun persoonlijke belangen ten 
strijde, hieven belastingen, spraken recht zonder toestemming van de graaf en kenden 
zich daarnaast een heleboel rechten toe die de graven als voogd nooit hadden 
uitgeoefend. In feite kwam het erop neer dat zij de domeinen waarover zij de voogdij 
uitoefenden ombouwden tot eigen heerlijkheden.