KOUDENBURG
Menu
De Oude Zeedijk vormt de grens tussen de Oudlandpolders (ten westen van de Oude
Zeedijk) en Middellandpolders (ten oosten ervan). Deze preventieve dijk tegen de
instroom van zout- en brakwater vanuit de IJzergeul in landbouwgebieden, loopt van
noordwest naar zuidoost van Oostduinkerke (Koksijde) over Avekapelle (Alveringem),
Lampernisse (Diksmuide), Oudekapelle (Diksmuide) en Nieuwkapelle (Diksmuide) tot
Lo (Lo-Reninge). Vermoedelijk damt men eerst de gevaarlijkste kreken af, waarna deze
kleine dammen geleidelijk aan met elkaar worden verbonden. Dit verklaart het
kronkelend karakter van deze dijk. De aanleg ervan zou teruggaan tot de 10de eeuw,
als een preventieve dijk om de instroom van zout- en brakwater in landbouwgebieden
te vermijden. Oudst bekende vermelding in 1439 als "den ouden zeediic". Aanduiding
op de Ferrariskaart (1770-1778) als "Ouden Zee Dyck". De eerste bewoners zijn
vermoedelijk schaapherders of veeboeren die gebruik maken van iets hoger gelegen
gebieden om vee op te laten grazen. Aanvankelijk gaat het om tijdelijke bewoning,
maar door verdere ontzilting van het nieuwe gebied evolueren deze tijdelijke
nederzettingen naar een meer permanente bewoning in de 11de eeuw. Er ontstaan
nederzettingen op de zandige kreekruggen (hoger gelegen en stabieler) in het
Oudland. De meeste hofsteden zijn ingeplant aan de rand van een kreekrug met aan
de ene kant de akkers en aan de andere zijde de graasweiden. Op de dichtgeslibde
kreken werden naast bewoning ook vaak wegen aangelegd. Dit verklaart het
kronkelende en slingerende karakter van de huidige wegen.

Het Oudland (de gebieden ten westen van de Oude Zeedijk, o.m. het westen van
Oudekapelle) wordt vermoedelijk reeds in de 10de eeuw door de Oude Zeedijk
beschermd.De schorre ten oosten van deze dijk, behorend tot het Middelland (oosten
van Oudekapelle), groeit verder aan en slibt op. Toch bevindt zich in dit gebied reeds
rond de 10de eeuw op grondgebied van het toen veel grotere Esen tussen Pervijze en
Diksmuide een uitgestrekt slikken- en schorrengebied zogenaamd “Birkla” dat
uitermate geschikt is voor schapenteelt. "Birkla" omvat o.m. het huidige Oudekapelle
en Sint-Jacobskapelle. Zoutenaaie bij Eggewaartskapelle. Oudste vermelding (1116)
luidt Saltanawa i.e. zoutwaterweide of vlakte waar lange tijd zout water heeft gestaan,
tot 1204, Vrouwekerk van Zoutenaaie werd gesticht 1209, kapelanen van
Eggewaartskapelle met het desserritorschap van Zoutenaaie belast. Archeologische
opgravingen onder leiding van Dr. L. Devliegher (Provinciale Dienst voor Cultuur,
West-Vlaanderen) en prof. J. Mertens (Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium)
waarbij een nagenoeg ronde, omwalde, dubbele terp werd blootgelegd; deze terp
vormde het centrum van het dorp, zogenaamd woonterp, vroeger reeds afgevlakt,
leverde een aantal aardewerkscherven op waaruit kon worden afgeleid dat de terp
werd opgeworpen in IX of X en ononderbroken bewoond werd tot XVI; de terp rustte
op een dikke kleilaag). Voorts leverden een aantal scherven het bewijs van het
bestaan van een Romeinse nederzetting uit II-III in de onmiddellijke omgeving. De
Zoutenaaiestraat met zuidelijke aftakking - vroeger zogenaamd Oude Zeedijkstraat,  
naar de Oude Zeedijk, uit XI gaande van Oostduinkerke, over Wulpen, Avekapelle en
Zoutenaaie tot aan de IJzer vormt de enige baan doorheen het wijdse landschap.  Tot
slot is er nog het aloude gehucht Tervate (eerste vermelding in 1219) dat op de
linkeroever voor de grote bocht van de IJzer is gesitueerd.

In de 12de en 13de eeuw worden dan ook nieuwe parochies gesticht ten oosten van
de Oude Zeedijk zoals o.m. Oudekapelle, Sint-Jacobskapelle, Nieuwkapelle en
Oostkerke. Het huidige Oudekapelle wordt reeds in 1183 vermeld als “capella”. De
stichting (bouw van een kapel ?) gebeurde door een zekere ridder Rainelmus,
Reinelmus of Rellem, heer van Lampernisse in de 2de helft van de 12de eeuw (deze
zal in de 13de eeuw even zijn naam aan de parochie lenen). Oudekapelle zou evenals
Diksmuide, Kaaskerke, Sint-Jacobskapelle en Woumen ontstaan zijn vanuit de
moederparochie Esen.

Lampernisse is gelegen in het poldergebied ten westen van de Oude Zeedijk behoren
tot de Oudland-polders, met als omliggende gemeentes Oostkerke, Kaaskerke,
Pervijze, Stuivekenskerke, Oudekapelle, Nieuwkapelle (Diksmuide), Lo (Lo-Reninge),
Alveringem (Alveringem), Zoutenaaie en Eggewaarts-kapelle (Veurne). Lampernisse tot
de kasselrij Veurne-Ambacht, meerbepaald de zuid-vierschaar. De Oudlandpolders op
grondgebied Diksmuide (Lampernisse en Oudekapelle), Alveringem (Alveringem) en
Veurne (Zoutenaaie) zijn beschermd als landschap bij M.B. van 30.01.2002. Het
Lampernissegeleed vormt de grens tussen Lampernisse en Pervijze. De Zaadgracht -
eerste vermelding als “up de zaet gracht” in 1460 - loopt langs de Oude Zeedijk en
vormt dus de grens tussen Oudlandpolders en Nieuw-landpolders. De parochie van
Lampernisse maakt samen met de parochies Alveringem en Pollinkhove deel uit van
de heerlijkheid het "Vrije van Sint-Omaars".

In de 13de en 14de eeuw worden heel wat bedrijven voor veehouderij op de lager
gelegen, minder geschikte komgronden ingeplant. Zo komt men tegemoet aan de
vraag naar voedsel uit de omringende steden. Deze veehouderijen bestaan uit een
hoeve omsloten door één of meerdere walgrachten. Door het bestendig
graslandgebruik zijn deze bewoningssites nog herkenbaar in het landschap, o.m. de
sporen van walgrachten. Tussen de 14de en de 16de eeuw worden de meeste
hoevesites van de 13de en de 14de eeuw op de minder geschikte gronden opnieuw
verlaten. Door de daling van het bevolkingscijfer in de 14de eeuw door epidemiën (o.
m. pest in 1347), natuurrampen, het oorlogsgeweld en het omslaan van de
conjunctuur, verdwenen deze landbouwuitbatingen op minder geschikte gronden
natuurlijk eerst. Deze relicten van de in de 14de eeuw verlaten sites zijn nog goed te
zien in het hedendaags landschap.

Er breekt vanaf 1323 o.m. in de kasselrij Veurne een opstand van Vlaamse boeren en
ambachtslui uit tegen de Leliaertse adel en Frankrijk. In 1328 wordt deze opstand met
de "Slag van Kassel" beslecht in het nadeel van het opstandelingenleger o.l.v.
Nicolaas Zannekin. Door de snelle ontwikkeling in de 14de eeuw kregen veel
Vlamingen als vroeg een achternaam omdat men in de grotere stedelijke samenleving
anders mensen niet meer uit elkaar kon houden. Doordat veel Vlaamse protestanten
naar Nederland migreerden, kwamen er heel was hoeven en dorpen leeg te staan.
Fransen uit Picardië (= Streek ronde Lille-Rijsel) migreerden in de 16de eeuw naar
deze open gevallen plaatsen. De Vlamingen met de Franse namen, zijn genetisch
verwant met de bewoners van Picardie. Na de herovering van de kasselrij Veurne door
de Spaanse landvoogd Alexander Farnese (1583), vindt een algemene uittocht van
protestantsgezinden plaats naar Engeland, Duitsland en de Noordelijke Nederlanden.